Kolken (poelen) waren in het verleden belangrijke landschapselementen. Ze deden in de eerste plaats dienst als drinkplaats voor vee. Door de ruilverkaveling en verandering van grondgebruik (akkerbouw ipv schapenhouderij) is het aantal kolken in 50 jaar teruggelopen van ongeveer 1000 tot 250. Dat is jammer want naast agrarische waarde, hebben ze ook een ecologische- en landschappelijke waarde.
Het karakteristieke ecosysteem van de kolk bestaat uit een uitgebreid aantal soorten oever- en waterplanten, slakken, libellen, insecten, kikkers, padden en salamanders. Dat maakt het bovendien aantrekkelijk voor verschillende soorten vogels en zoogdieren. Een kolk bevat stilstaand oppervlaktewater in een vaak afgesloten laagte.
Een kolk wordt gevoed door regenwater. Het kan ook via grondwater, kwel of een sloot. Meestal zijn kolken zo diep, dat ze in de zomer nog water bevatten. Veel voorkomende waterplanten zijn o.a. drijvend Fonteinkruid, Watergentiaan, en Waterviolier. In de oeverzone groeien planten zoals riet, liesgras, kleine lisdodde en waterweegbree